Lou Reed walgt briljant (1987)

De rock ‘n’ roll-mythe Lou Reed is niet meer. No more junkie business. Met New York heeft Reed zijn belangrijkste plaat gemaakt sinds Berlin (1973). De overeenkomst is meer dan alleen de naam van een wereldstad. De voormalige transformer geeft met spitsvondige maar harde teksten, vormgegeven door elementaire rock, een beeld van het grootsteedse leven aan het eind van onze jaren tachtig.

Foto © Michel Linssen

New York is briljant en gezegend met visie. De stadskronieken van Lou Reed (1943) zijn gesitueerd in New York, de stad die de zanger als geen ander kent. In zijn baanbrekende werk met The Velvet Underground in de jaren zestig was de invloed van deze stad al bijna tastbaar, net als op soloplaten als Coney Island Baby en Street Hassle. Maar New York staat, ondanks de talloze verwijzingen naar haar typische inwoners en symbolen, model voor willekeurig iedere wereldstad. De maatschappelijke en sociale problemen die Reed schetst zijn van universele aard. Waar Berlin handelde over relatieproblematiek in de vorm van een psychologisch drama rond een driehoeksverhouding, hebben de sfeertekeningen op New York betrekking op meer algemene onderwerpen.

Met veertien nummers en een totale speelduur van bijna een uur, laat New York zich het best behandelen als een boek of een film. In de hoestekst suggereert Reed dan ook de plaat als geheel te beluisteren. Voor wie deze raad niet in de wind slaat, ontvouwt zich van het openingsnummer Romeo Had Juliette (een soort moderne West Side Story) tot aan het aan Andy Warhol opgedragen slot Dime Store Mystery een imponerende hedendaagse geschiedschrijving. De muziek is sober, maar effectief. Naast gitarist Mike Rathke, bassist Rob Wasserman en drummer Fred Maher, kreeg Reed vocale assistentie van Dion Di Mucci, terwijl de vroegere Velvet Underground-slagwerkster Maureen Tucker te horen is in twee stukken.

Het einde van de American dream: het is een nachtmerrie, getuige Reeds puntige observaties. New York is niet langer de Big Apple, maar een rottend klokhuis. Er was een tijd dat Reed zwelgde in de morbide zelfkant van het bestaan. Geweld, drugs, homoseksualiteit, zelfmoord; hij romantiseerde het met de Velvet Underground en op platen als Transformer en Berlin. De obsessie is gebleven, maar met dit verschil dat Reed nu walgt. Met angstige precisie beschrijft hij het verval. In Dirty Blvd. schetst hij het uitzichtloze leven van de Portoricaan Pedro. Pedro kijkt naar het Vrijheidsbeeld, maar Lou heeft het een andere naam en symboliek gegeven. ‘Give me your tired, your poor, I’ll piss on ‘em. That’s what the Statue of Bigotry says.’

Reed heeft een messcherpe pen en zijn observaties spreken boekdelen. De vorm die hij voor een aantal songs hanteerde is opmerkelijk knap. In Last Great American Whale gebruikt hij de groteske reddingsoperatie voor een paar onder het ijs vastzittende walvissen om de uitroeiing van de Amerikaanse indianen aan de orde te stellen. Good Evening Mr. Waldheim gaat niet zozeer over het vermeende nazi-verleden van Kurt Waldheim, als wel over antisemitische uitlatingen van Jesse Jackson en diens relatie met de Amerikaanse moslimleider Farrakhan. Andere actuele zaken: de zonden van tv-predikant Jimmy Swaggert, het lot van de Vietnamveteranen, televisie, aids en religie (‘you can’t depend on a God, you need a busload of faith to get by’).
In het sleutelnummer Dime Store Mystery haalt hij Scorceses omstreden film The Last Temptation Of Christ aan. ‘I find it easy to believe that he might question his belief’, reageert Reed op het vraagstuk inzake de overtuiging van Jezus, zoals die in de film aan bod komt. Ten slotte gaat Reed aan het eind van dit nummer bij zich zelf te rade. ‘I wish I hadn’t thrown away my time on so much human and so much less divine’.

Haagsche Courant, januari 1987