Wallace Roney: “Miles wist dat ik geen kloon was.” (2010)

“Miles was de mentor en ik was de leerling. We hadden een vader-zoonrelatie. Hij zei altijd dat ik hem aan hemzelf deed denken toen hij jong was en met Dizzy Gillespie speelde.” Aan het woord is Wallace Roney, de enige trompettist die ooit les heeft gehad van Miles Davis. “Ja, ik heb erg geboft.”

Foto © Robert van StuyvenbergFoto © Robert van Stuyvenberg

Wallace Roney heeft perfect pitch. De Amerikaanse trompettist is een natuurtalent, een begaafd, veelzijdig musicus die samenwerkte met jazziconen als Art Blakey en Herbie Hancock, maar ook het podium deelde met hip-hophelden als Mos Def. Hoewel Roney (Philadelphia, 1960) de leider is van een voortreffelijke band, die akoestische hard bop met elektrische fusion vermengt, is hij buiten Amerika vooral bekend van talloze Miles Davis tribute-concerten. Tijdens de vijfde editie van The Hague Jazz zal Roney met het Metropole Orkest onder leiding van Maria Schneider stukken uitvoeren van de befaamde Miles Davis-albums Porgy and Bess (1958) en Sketches of Spain (1960), platen waarop Davis samenwerkte met (orkest)arrangeur Gil Evans.

Een van je platen is getiteld No JoB Too Big Or Small. Is dat je levenfilosofie?
“Hahaha… dat zou zomaar kunnen. Die plaat is overigens een compilatie en de titel is bedacht door het label. Mijn motto is keep pushing to get better.”
Over grote klussen gesproken. Je gaat tijdens The Hague Jazz Sketches of Spain en Porgy and Bess spelen. Dat is niet de makkelijkste muziek om uit te voeren.
“Nee, dat is het zeker niet. Het is erg mooie, maar zeer ingewikkelde muziek.”
Wat maakt deze twee albums zo veelbetekenend voor de ontwikkeling van jazz?
“Ze zijn vooral van grote betekenis geweest voor de kunst van het orkestreren van jazz. Die platen zijn gemaakt in een periode dat Gil Evans op het toppunt van zijn kunnen was. In zijn arrangementen verenigde hij de ervaring die hij had opgedaan bij Claude Thornhill en wat hij had geleerd van de muziek van Duke Ellington, Stravinsky, Bartok én Miles Davis. De manier waarop Miles en Gil harmonie en stemvorming van akkoorden benaderden, heeft alles en iedereen beïnvloed, niet alleen in jazzmuziek.”
De samenwerking met Evans was ook heel belangrijk voor de ontwikkeling van Miles’ carrière.
“De wereld zag Miles in een ander licht, als een concertartiest, vergelijkbaar met een operazanger. Het was de eerste keer dat hij op zo’n manier met een groot orkest werkte. Het was onvergelijkbaar met het spelen in een big band, waarbij je verschillende solisten hebt die een paar maten mogen soleren. Bij deze muziek was Miles de enige solist en dat is wat mij aanspreekt om die stukken uit te voeren. Toen ik pas begon speelde ik ook in big bands. When you first come to New York you gotta pay your dues en dan mag je hier en daar een solootje blazen. Maar als je een creatief muzikant bent, is het in die context moeilijk om uit te kunnen drukken wat je voelt.”

Wallace Roney heeft zijn dues betaald, zijn sporen verdiend. In de jaren tachtig was hij, ondanks zijn jonge leeftijd, een voornaam lid van de bands van Art Blakey en Tony Williams. Hij speelde ook met Wayne Shorter, Herbie Hancock, Sonny Rollins, McCoy Tyner, Dizzy Gillespie, Ornette Coleman en Joni Mitchell. In 1991 deelde hij het podium met Miles Davis, die toen al acht jaar zijn mentor was, tijdens het concert dat de Prince of Darkness in Montreux gaf met een groot orkest onder leiding van Quincy Jones. Davis zou een paar maanden later overlijden.
 “In Montreux was ik een verlengstuk van Miles. Ik deed wat hij van me verlangde. Het werkte perfect. Dat concert was als een droom die uitkwam. Wat mijn levendigste herinnering aan die dag is? Oh man! Dat zijn er zoveel. Ik kende Miles sinds 1983 en als ik niet ergens moest spelen met de band van Tony Williams dan was ik bij Miles  in de buurt. Hij belde me voortdurend op of vroeg me langs te komen. Ik deed niets liever. Maar bij dit specifieke concert voelde ik me als Louis Armstrong tot zijn King Oliver. Hij was de mentor, ik zijn protégé. Wat ik me vooral herinner, is dat hij op die dag urenlang met me gepraat heeft. Hij had altijd wel wat te vertellen, maar hij was vaak ook stil. Er hoefde nooit zoveel gezegd te worden, wij begrepen elkaar goed. Op die dag in Montreux sprak hij welhaast onafgebroken over zijn leven. Zoiets had ik twee keer eerder meegemaakt, zoals vlak voordat mijn grootvader overleed. Mijn grootvader was een prachtige man, maar hij zei nooit meer dan Wally doe dit en Wally doe dat. Maar vlak voor zijn dood, ik zat met hem in de keuken, praatte hij zo’n twaalf uur lang tegen me. Met Art Blakey precies het zelfde. Ik zal het nooit vergeten. Art hield wel van een gesprek, maar op een avond, toen hij in Sweet Basil optrad en ik hem backstage bezocht, praatte hij meer dan gewoonlijk. Net als Miles een jaar later in Montreux.”
Miles voelde zijn einde naderen. Hij was toch al erg ziek?
“Dat wist ik niet. Hij leek niet erg ziek te zijn. Ik realiseerde me wel dat hem er alles aangelegen was om me over alle aspecten van zijn muziek en zijn leven te vertellen. Hij vertelde deep things, persoonlijke dingen, zoals over zijn huwelijken.”
Jij bent de enige trompettist die ooit les heeft gehad van hem. Je bent een geluksvogel.
“Ja, ik heb geboft. Hij vertelde me dat ik hem aan hemzelf aan hem deed denken. Hij zei dat ik hem herinnerde aan hoe hij was toen hij bij Dizzy speelde. Hij zei ook dat hij aan me kon zien dat ik het echt wilde en (imiteert Miles’ stem – EQ) if you really want it I got to give it to you. Ik keek naar hem en… Weet je, hij was mijn held.”
Je vader speelde toch ook trompet?
“Hij was geen trompettist, maar hij hield van de trompet. Mijn vader was bokser.”
En een fan van Miles?
“Ja en van Clifford Brown. Van hem heb ik mijn liefde voor Brown. Lee Morgan kwam uit Philadelphia en die was dus ook populair bij ons thuis. Toen ik als kind trompetles kreeg, kocht mijn vader de platen van alle grote trompettisten. Dizzy, Clifford, Lee, Kenny Dorham, Blue Mitchell, Nat Adderley. Die muziek hoorde ik thuis altijd.”

Wat is het allerbelangrijkste dat Miles Davis je heeft geleerd?
“Er kan niet zoiets zijn als het allerbelangrijkste. Alles wat hij me geleerd heeft is van onschatbare waarde geweest. Een voorbeeld? Ik herinner me een keer, toen ik in de band van Tony Williams speelde, dat hij me opbelde. Hij zei dat ik mijn solo’s op een bepaalde manier moest spelen, ik moest ritmisch tussen de beat in spelen. De dag erna belde hij me weer en vroeg hoe het was gegaan. Ik zei: het was bad. Miles zei dat ik de volgende avond weer zo moest beginnen, maar dat ik mijn solo dan op een bepaalde manier moest beëindigen. Okay. Na het concert belde Miles me weer ik vertelde hem dat ik het geweldig had gevonden omdat ik op een andere manier over de muziek had nagedacht. Mooi, zei Miles. Hij wilde dat ik de volgende avond zijn solo uit Milestones zou spelen. Okay, maar ik bedacht me dat Milestones helemaal niet op het repertoire van Tony stond. Die avond, tijdens Tony’s Arboretum, begon ik midden in mijn solo een stuk te spelen uit Milestones (zingt de melodie). Tony viel bijna van zijn stoel, man! (lacht) Elke avond speelde ik wat Miles me influisterde en na verloop van tijd had Tony het door.”

Je hebt Miles gekend van 1983 tot zijn dood in 1991. Wat was de aard van jullie relatie?
“Het was beslist een vader-zoonrelatie, net als Miles eerder had gehad met Tony Williams. Ik denk dat ik een soort vervanger was voor zijn zoon Gregory, met wie Miles niet overweg kon. Ik was overigens erg goed bevriend met Gregory, we boksten samen in een sportschool in New York. Maar Miles vond dat niet leuk.”
Na Miles’ dood in 1991 heb je een groot aantal tribute-concerten gegeven, eerst met de VSOP-band met Hancock, Shorter, Carter en Williams, en later in verschillende hoedanigheden. Hoewel je ook een eigen band hebt en zelf componeert, werd je al snel een Miles Davis-kloon genoemd.
“Dat gebeurde al eerder hoor, toen ik met Miles omging. Sommige critici hadden verwacht dat Wynton Marsalis de muzikale erfgenaam van Miles zou worden. Maar toen het niet ging zoals zij wilden en Miles iemand koos die hij goed vond, werden ze boos op mij. Weet je, wat betreft die tribute-concerten, ik zou wat we op The Hague Jazz gaan doen, met Sketches of Spain en Porgy and Bess, over de hele wereld willen spelen. Ik hou van die muziek. Ik vind het jammer dat we destijds niet vaker met de VSOP-band hebben gespeeld. Met die band speelden we geen oude muziek na, we zochten naar een nieuwe toekomst gebaseerd op ons verleden met Miles. Vreemd genoeg heeft die band geen kans gekregen, we hebben alleen in Europa en Japan gespeeld. De shows in Amerika werden afgelast. Heel triest.”
Heeft het stigma van Miles Davis-kloon je carrière geschaad?
“Miles vertelde me dat ik niet naar de kritiek moest luisteren. Hij zei: “I hear what you doing and you gotta keep on doing it”.
Goed advies.
“Hij wist dat ik geen kloon was. Hij wist dat ik probeerde om alle aspecten van zijn muziek een stap verder te brengen, zoals Woody Shaw probeerde te doen met Freddie. Shaw werd een Hubbard-imitator genoemd, terwijl Woody iets geheel eigens deed met een aantal van Freddie’s composities en er een betere trompettist van werd.”
Je hebt een nieuw album, If Only For One Night, je hebt een prima band, maar die zien we nooit in Nederland.
“Ik zou graag bij jullie komen spelen met mijn band, maar er is geen interesse bij de promotors. Ze boeken me liever voor een Miles Davis-tribute en dat vind ik fijn om te doen, maar ik wil ook graag mijn eigen muziek laten horen.”

Wallace Roney 12 juni The Hague Jazz.
Het interview vormde de basis voor een artikel in AD Haagsche Courant, juni 2010.