Rock ’n roll is dood en heeft een mausoleum gekregen in Cleveland (1995)

‘Rock and roll is dead’, blèrt Lenny Kravitz op zijn nieuwe cd Circus. Om in zijn moedertaal te blijven zou je hem bijna toevoegen ‘look who’s talking now’. Waar haalt Mr. Retro Himself het lef vandaan om te beweren dat rock ‘n roll ten onder gaat aan poseurs, want dat is de strekking van zijn liedje.

Foto © Michel Linssen

Want wie is er nu eigenlijk een poseur? Bekijk de foto’s in het cd-boekje van Circus maar eens goed. Lenny in een weinig verhullend slipje, Lenny met duivelse hoorntjes, Lenny als Edward Scissorhands, Lenny zus en Lenny zo. Narcisme, poseur? Welnee, Kravitz hanteert de ironie als stijlvorm – althans dat denkt hij en dat wil hij vooral omdat Lenny Kravitz het hart op de juiste plaats heeft. Hij wil nu eenmaal zo graag gezien worden als de laatste der Mohikanen, als een echte ouderwetse rocker. Over Lenny Kravitz wordt altijd gezegd dat hij zo eerlijk is, zo schaamteloos eerlijk. Schaamteloos? Inderdaad. Rock And Roll Is Dead begint met een schaamteloohams gejat Led Zeppelin gitaarriffje, terwijl het geluid van de drums een natuurgetrouwe kopie is van de hammer of the gods-sound waar Zeppelins John Bonham patent op had. Kravitz heeft zijn ‘bewondering’ voor Led Zeppelin, Jimi Hendrix en John Lennon nooit onder stoelen of banken gestoken. Nee, sterker: Lenny heeft zijn hele carrière gebouwd op die drie. Met die werkwijze is in principe niets mis. Talloze groepen hebben zich gemodelleerd naar andermans artistieke en commerciële succesformules. Ook Lennon, Hendrix en Led Zeppelin hadden voorbeelden die meer dan inspiratiebronnen waren. Maar het gaat erom wat je met die voorbeelden doet. Lenny’s helden voegden iets belangwekkends toe aan wat er al was. Kravitz zelf moet ooit die dappere drang naar iets eigens gehad hebben. Maar hij ontdekte al snel dat je ook succesvol kunt zijn met een herkenbaar ouderwets geluid en een handjevol liedjes waar het lekker meebrullen is. Die visie is beslist niet verwerpelijk, zolang er geen tekort is aan goede songs. Van die liedjes die op een heleboel andere liedjes lijken. Universele popsongs. Die ontbreken op Circus, de plaat waarop Lenny Kravitz precies weet hoe een Lenny Kravitz-plaat moet klinken. En dat is beslist niet rock ‘n roll.

Nostalgie
‘Rock ‘n roll is dead’, huilde Jim Morrison in 1970 tijdens een dronken jamsessie. Mr. Mojo Rising en zijn Doors zullen ongetwijfeld een fijn plekje gekregen hebben in de vorige week met veel bombarie geopende Rock and Roll Hall of Fame and Museum in de Amerikaanse stad Cleveland. Een museum voor popmuziek? Ja, dan moet rock ‘n roll inderdaad de geest gegeven hebben, of op sterven na dood zijn.
Het geeft te denken, de institutionalisering van de ooit zo rebelse en tegendraadse muziek van de jeugd. Zo’n veertig jaar na Elvis Presley’s That’s Allright Mama wordt popmuziek opgezet en ingelijst onder het motto zo was ‘t en zo zal het nooit meer worden. Misschien heeft het te maken met het idee van het einde van de eeuw, dat rock ‘n roll nog snel even geclaimd moet worden als cultuuruiting van de twintigste eeuw. Alsof dat er wat toe doet. Net als met iedere andere levende kunstvorm zou toch vooral het hier en nu van belang moeten zijn. Dat betekent dat 1995 het jaar van Goldie is – of van DJ Paul Elstak voor mijn part. Het Sturm und Drang-principe dat aan echte rock ‘n roll ten grondslag ligt heeft misschien inmiddels een andere naam gekregen (techno?), maar het leeft en het heeft geen mausoleum nodig voor de brokstukken van een gitaar die Pete Townshend ooit aan barrels sloeg. Die brokstukken kunnen nooit de opwinding van een optreden van The Who uit 1967 terughalen. En met zijn leren pak aan een haakje hebben we Elvis nog niet terug – als we dat al zouden willen. In Cleveland liggen de stukjes en beetjes in vitrines, als de botten van een uitgestorven diersoort. Toch moet het leerzaam zijn om een museum te bezoeken waar de schoenen van Johnny Cash en de brillen van Elton John te bewonderen zijn. Al is het alleen maar om te beseffen hoe triviaal de herinneringen geworden zijn. Nostalgie is een prettig tijdverdrijf, maar met de spirit van rock ‘n roll heeft het niets te maken. Als iets de dood van rock ‘n roll kan versnellen is het wel nostalgie.

De Gelderlander, 1995