Nick Hornby’s zelfgenoegzame geneuzel over popmuziek (2003)

Weinig onderwerpen zijn zo smaakgevoelig als popmuziek en voetbal, de twee grote passies van de Engelse auteur Nick Hornby. Met Fever Pitch schreef hij een boek over zijn favoriete club, Arsenal. Een geweldig boek voor de fans van deze Londense club, maar voor wie toevallig van Chelsea houdt is het slechts een aardig boekje over de beleving van een Arsenal-supporter.

31 Songs is een bundel essays over Hornby’s favoriete popliedjes. Hij beschrijft de soundtrack van zijn leven tot dusver. Het is makkelijk een mening te hebben over popmuziek. Elke muziekliefhebber heeft er een. Dat maakt schrijven over popmuziek niet gemakkelijker. Het is onmogelijk objectief te zijn. Over voetbal schrijven is eenvoudiger. De voetbalclub die verliest heeft het slecht gedaan.
Popjournalistiek is ook een vorm van opportunisme. Teenage Fanclub verliest namelijk keer op keer. De Schotse band waar Hornby zo dol op is verkoopt nauwelijks een handjevol platen en is slechts bij een heel klein publiek bekend. Toch rekent Hornby maar liefst twee songs van Teenage Fanclub tot de belangrijkste platen van zijn leven. Het zal wel. Hij heeft er zijn redenen voor. Maar Hornby’s beschouwingen leveren geen interessant boek over popmuziek op. Hoewel hij columns over popmuziek schrijft voor The New Yorker, is hij geen analytische criticus. Hij heeft ook niet veel verstand van popmuziek. Hornby laat echter zijn hart en ziel spreken. "De beste muziek verbindt zich met je ziel, niet met je hersenen", stelt hij.

Uit 31 Songs blijkt dat Nick Hornby (46) niet zoveel verschilt van Rob Fleming, de hoofdfiguur uit zijn roman High Fidelity, die zo opgaat in de wereld van popmuziek dat hij maar niet volwassen kan worden. Net als Fleming probeert Hornby de lezer enthousiast te maken voor de soundtrack van zijn leven. Die bevat liedjes van Bruce Springsteen, Van Morrison, Led Zeppelin, en Rod Stewart. Liedjes die de meeste van Hornby’s generatie wel zullen kennen. Maar hij houdt ook van songs van The Bible, Ani DiFranco, O.V. Wright, en Nelly Furtado. Wat dat betreft is Hornby net als iedereen. Hij houdt, om wat voor persoonlijke reden dan ook, van de meest uiteenlopende popmuziek. Wat opvalt is dat hij louter van bepaalde liedjes houdt en daarbij gaat hij in eerste instantie voor de melodie. "Ondanks (of misschien dankzij) mijn werk let ik niet op de teksten van mijn favoriete nummers", stelt Hornby die tevens zegt geen mening te hebben over Bob Dylan als dichter. Het liedje dat hij van hem kiest, Can You Please Crawl Out Your Window, een single uit 1966, vindt hij een van Dylans mindere songs. "Maar het stamt uit mijn lievelingstijd (elektrisch, met die frisse, zuivere mondharmonicasound), en ik heb het niet al duizend keer gehoord, en daarom weet het nu stiekem zijn weg te vinden naar cassettes voor in de auto."

Hornby meent dat voor veel mensen een favoriet liedje gekoppeld is aan een bepaalde ervaring, aan een tijd- en plaatsassociatie. Voor hem gaan dit soort sentimenten echter niet op. Over Thunder Road van Springsteen zegt hij: "Het doet me in feite alleen aan mijzelf denken, en vermoedelijk aan mijn leven sinds ik achttien was – dat wil zeggen aan niets specifieks en aan van alles en nog wat."
Het is een uitspraak die treffend is voor de beschijvingen van de andere dertig liedjes. Het waait alle kanten op en hoewel hij afwisselend grappig, herkenbaar of aandoenlijk is als hij schrijft over ellenlange drumsoli, zangers die ongewenste rochelende geluiden voortbrengen of liedjes waarop zijn autistische zoontje zo leuk reageert, maakt 31 Songs uiteindelijk vooral een zelfgenoegzame indruk. Als popliefhebber heb je niets aan zijn pedante geneuzel en in literair-historische zin is 31 Songs alleen waardevol om die paar schaarse alinea’s waarin Hornby een directe verbinding legt tussen de liedjes en zijn romans High Fidelity en About A Boy.

Nick Hornby: 31 Songs. Uitgever: Atlas. Prijs: € 15,-

Haagsche Courant, oktober 2003