Julia Blackburn: “Ik voelde me als kind een toeschouwer”. (2010)

Wij drieën van de Engelse schrijfster Julia Blackburn is een bijzonder boek over de bijzonder heftige jeugd van de dochter van een alcoholische dichter en een dominante, flirtzieke kunstenares.

© Julia Blackburn© Julia Blackburn

‘Lieve papa, ik haat je. Veel liefs, Julia’, schreef de dochter op zesjarige leeftijd aan haar vader. Wij drieën, een familiekroniek is het verhaal van Julia Blackburn. Het is  een literaire memoire die tegen de achtergrond van het naoorlogse Britse artistieke bohémien-milieu vertelt over een jeugd vol huiselijk geweld, drank, seks, overspel en verwaarlozing. Julia’s vader, de dichter Thomas Blackburn, was verslaafd aan alcohol en medicijnen. Deze combinatie maakte hem gewelddadig. Hij richtte zijn woede op Julia’s moeder, de schilderes Rosalie de Meric, die haar dochter letterlijk als schild gebruikte tijdens de echtelijke ruzies. “Die waren ongelooflijk angstaanjagend, zeker voor een kind van zes. Gelukkig wist ik dat de ruzies niet mijn schuld waren”, zegt Blackburn (Londen, 1948).

De literaire memoire Wij drieën (oorspronkelijke titel The Three Of Us: A Family History) is een meeslepend, openhartig en integer boek dat rijk geïllustreerd is met foto’s, brieven en dagboekaantekeningen waaruit onder meer de traumatische jeugd van haar ouders naar voren komt. “Elke generatie gaat over in de volgende”, stelt ze nuchter. De hoofdstukken van het boek worden besloten met faxberichten uit 1999 aan een voormalige minnaar, de Nederlandse kunstenaar Herman Makkink, waarmee Blackburn later zou trouwen. In die faxen vertelt ze over het terminale ziekbed van haar dan 82-jarige moeder en hun uiteindelijke verzoening. Ondanks de vele pijnlijke en bittere passages is de toon van het boek licht en geestig. “Ik beschouw ons verhaal niet als ellendig. Mijn ouders waren niet boosaardig, ze hebben mijn leven niet verpest”, zegt de succesvolle auteur van boeken over Goya, Napoleon en Billie Holiday.

Vlak voor haar dood vraagt uw moeder ‘Kun je nu eindelijk over me schrijven?’. Waarom zei ze dat?
“Ze wist dat ik in al mijn boeken over gebeurtenissen uit mijn jeugd had geschreven en vooral over mijn vader. Maar ze wist heel goed dat ik vermeden had om te schrijven over ons chaotische verleden en ze realiseerde zich dat ik het verleden had leren loslaten en dat voor mij het moment was aangebroken om er eens goed naar te kijken. Je zou kunnen zeggen dat ze me haar zegen gaf om te schrijven wat ik wilde.”
Wat zou Rosalie van het boek gevonden hebben?
“Daar heb ik vaak over nagedacht. In mijn boek Old Man Goya verwijs ik naar haar schilderwerk en dat zou ze fijn gevonden hebben. Toen ik aan het eind van Wij Drieën toekwam, realiseerde ik me opeens dat ik haar misschien niet voldoende een stem had gegeven en dat de lezer haar in een verkeerd licht zou zien. Ik heb toen een hoofdstuk geschreven waarin zij aan het woord is over haar leven, terwijl ze ziek in bed ligt in de slaapkamer van mijn dochter. Ik denk dat ze dat hoofdstuk, Rosalie getiteld, wel goed gevonden zou hebben. Ze zou overigens helemaal geen bezwaar hebben gehad tegen de rest van het boek. Ze hield wel van onthullingen.”
Uw voorgaande boeken waren niet zelden een kruising van fictie, biografie en memoire. Wij drieën is een geheel ander boek. Het is een memoire die leest als een roman die gestructureerd is als een memoire. Wat was uw opzet voor Wij drieën?
“Toen ik eenmaal had besloten dat ik het ging doen, want ik had nooit gedacht dat ik het zou schrijven, bedacht ik dat ik een enorme hoeveelheid paperassen had bewaard. Brieven, dagboeken, agenda’s en notities van mijn ouders en van mij uit mijn jeugd. Die heb ik als uitgangspunt genomen. Meer dan enig ander boek dat ik heb geschreven, heb ik het benaderd als een formele biografie. Het was alsof de mensen waarover ik schreef vreemdelingen voor me waren en ik gaandeweg ontdekte wat er gebeurd was. De dagboeken uit mijn jeugd, die ik vanaf mijn veertiende had bijhouden, had ik nooit meer gelezen. Ik heb ze nooit meer willen lezen, net zo min als die van mijn moeder. Wat ik heb gedaan is informatie verzamelen en kijken wat er tevoorschijn kwam.”
Zie ik het verkeerd als ik stel dat het boek leest als een roman die gestructureerd is als een memoir?
“Totaal niet, nee. Ik heb de informatie tot mij genomen met het gevoel dat het allemaal erg verrassend en opwindend was. Als ik het als een roman had geschreven, wat ik wel heb overwogen, dan had het verhaal tamelijk over the top geleken.”
In een van uw eerste dagboeken schreef u: ‘Waarom moet ik me als een voyeur in andersmans leven voelen?’. Voelde het ook zo toen u aan dit boek begon?
“Hm, dat vraag ik me af. Misschien had ik me een voyeur gevoeld als ik geen reden had gehad om al die oude dagboeken te lezen. Maar ik had een reden, ik wilde namelijk uitzoeken wat ons verhaal nu precies geweest was. Ik had het nooit goed begrepen.”

© Fiona Makkink© Fiona Makkink

Als we in het boek uw kinderjarenjaren volgen, met al die aangrijpende gebeurtenissen, dan vinden we aan het eind van elk hoofdstuk een fax aan Herman over de laatste weken van uw moeders leven en de verzoening tussen u beiden. Waarom heeft u voor deze juxtapositie gekozen?
“Ik wilde niet dat het verhaal in het verleden zou blijven steken. Het verleden zou dan als een harnas aanvoelen. De faxen maken het mogelijk om het verleden te kunnen lezen, ze schijnen er doorheen. Veel hoofdstukken eindigen nogal zwaar en die faxberichten geven de lezer een beetje lucht.”
Hoewel uw relaas afwisselend shockerend, pijnlijk en bitter is, is de toon van het boek opmerkelijk licht en zelfs geestig. Het is geen typische ‘misery memoir’.
“Grappig genoeg was ik niet bekend met de term misery memoir. Ik heb het verhaal ook nooit beschouwd als iets ellendigs, want ik heb nooit het gevoel gehad dat mijn leven verpest was, of dat mijn ouders boosaardig waren geweest. We zijn allemaal heel druk geweest om op onze eigen manier te overleven. We hebben ons erdoorheen geslagen, hoe chaotisch en moeilijk het ook was. Door de problematiek van mijn ouders heb ik altijd de wens gehad om mensen te leren begrijpen. Veel van mijn boeken gaan over mensen die verkeerd begrepen werden.”
U hebt zich nooit een slachtoffer gevoeld?
“Nee. Ik had vreselijk de pest in dat ik nooit met mijn moeder over onze problemen had kunnen praten. We zaten totaal vast in een situatie, maar tegelijkertijd ging het leven gewoon door.”

Thomas Blackburn en Julia © Julia BlackburnThomas Blackburn en Julia © Julia Blackburn

Zo gewoon was dat leven dus niet. Julia groeide op in het artistieke milieu van het naoorlogse Engeland. Haar ouders en hun vrienden, waaronder de schilder Francis Bacon, met wie haar vader een kortstondige seksuele relatie had, leefden in een chaos van drank, overspel en gewelddadige ruzies. Thomas Blackburns gedrag was, door een combinatie van drank en pillen, onberekenbaar. De kleine Julia was getuige van talloze heftige ruzies. Ze herinnert zich in haar boek dat haar vader Rosalie met een mes achterna zat terwijl hij schreeuwde ‘You are the angel of death and I must kill you’. Haar moeder was een sociaal dier. Dol op feestjes – en mannen en seks. Ze liet haar dochter op jeugdige leeftijd naaktfoto’s van haar zien en vertelde uitvoerig over wat homo’s en lesbiennes met elkaar doen. Julia was nog niet goed en wel aan het puberen of Rosalie wilde haar leren te masturberen. Rosalie gedroeg zich allesbehalve als een moeder. Na de scheiding nam ze huurders in huis. Allemaal jongere mannen die zij zo snel mogelijk in haar bed probeerde te krijgen. Wanneer dat niet lukte, wat meestal het geval was, gaf ze Julia de schuld. Rosalie was jaloers op de ontluikende seksualiteit van haar dochter en ze begon Julia als een seksuele rivale te beschouwen. Julia trok zich terug in haar dagboeken en had last van zenuwinzinkingen. Psychiaters mochten niet baten.

Het mag heel leuk lijken om op te groeien in een artistiek milieu, want, zoals uw moeder opmerkte, kunstenaars verzetten zich tegen de heersende normen. Begreep u als kind dat u in een bijzondere wereld leefde en dat uw moeder in het geheel niet beantwoordde aan wat we onder een moeder verstaan?
“Het is opmerkelijk hoe kinderen altijd weten te aarden in de meest onmogelijke milieus. Kinderen beschouwen hun leefomgeving nu eenmaal als normaal. Ik voelde me als kind een toeschouwer. Ik was erg eenzelvig. Na de scheiding van mijn ouders veranderde mijn moeder. Ik was twaalf en had opeens een angstaanjagende moeder, die bezig was met weinig moederlijke dingen. Ik ervoer dat als shockerend. Op mijn dertiende, veertiende begon ik met het schrijven van een dagboek, waarin ik me afvroeg of haar gedrag wel te rechtvaardigen was. “
Verlangde u er niet naar om een gezinsleven te hebben zoals uw klasgenoten op school?
“Ik had een vriendinnetje waar ik over de vloer kwam en daar zag ik wat voor mij een soort theater van ouders was. Ouders die vroegen hoe het me je ging en of je een kopje thee wilde. Dat leek me wonderbaarlijk gerieflijk. Maar tegelijkertijd… ik weet het niet, je kunt niets veranderen. Het enige wat je kunt doen is zo snel mogelijk opgroeien en er het beste van hopen. Op die leeftijd haatte ik mijn moeder niet, maar het kostte me wel veel moeite om met haar te leven.”
In uw dagboeken schreef u dat u haar haatte.
“Inderdaad, maar ik schreef ook een brief aan mijn vader, toen ik veel jonger was, met de tekst ‘Dear daddy, I hate you. Lots of love, Julia’. Dat zijn van die klassieke dingen… Pas toen ik mijn dochter in haar tienerjaren zag, voelde ik sympathie voor mezelf. Ik realiseerde wat een onzekere periode die fase is. Ik deed me voor als een volwassene, maar ik was een een tiener.”
Terwijl uw moeder u beschouwde als seksuele rivale en ze u als een Lolita-type projecteerde op kamerhuurders.
“Ze zag zichzelf als een twintigjarige. Ze wilde niet vijfenveertig zijn. Op een bepaalde manier had het allemaal met het tijdsbestek te maken, met die vrijgevochten sfeer van de jaren zestig. Niemand keek ervan op als een twaalfjarig meisje rondliep op een feestje van volwassen en iemand riep ‘Ooooeee kijk ’s naar die tietjes’. Daar zou je tegenwoordig niet meer mee wegkomen. Maar in de sixties lieten mensen zich erop voorstaan dat ze zo vrijgevochten waren, terwijl ze in werkelijkheid geen benul van grenzen hadden.”
Uw moeder had een onbedwingbare seksuele honger. Al haar kamerhuurders werden gezien als potentiële bedgenoten.
“Het absurde was dat seks voor haar iets intellectueels was. Ze wilde altijd wel met die of die naar bed, maar ze kreeg de meeste energie als ze afgewezen werd. Dan waren de poppen aan het dansen. Maar ik denk niet dat ze seksverslaafd was, ze kon er ook om lachen. Aan het eind van het leven zei ze dat seks vreselijk overschat wordt. Ze kon erg grappig zijn, maar ook tamelijk overweldigend, vooral voor de arme kerels waar ze achteraan zat.”

Rosalie de Meric © Julia BlackburnRosalie de Meric © Julia Blackburn

In uw boek beschrijft u een aantal schokkende voorbeelden van huiselijk geweld. Vechtpartijen tussen uw ouders, waarbij Rosalie u als schild gebruikte. U beschrijft het alsof u als kind die rol van schild belangrijk en zelfs wel fijn vond.
“Mijn rol als levend schild, ja… Maar ik was wel vreselijk bang. Er gebeurden in mijn vroege jeugd dingen die absoluut angstaanjagend waren. Er waren vele nachten dat ik niet ging slapen omdat ik wilde afwachten wat er zou gebeuren. Gelukkig wist ik wel dat de ruzies niet mijn schuld waren.”
Maar er waren ook mooie tijden, als uw vader gedichten voordroeg terwijl u in bad zat. Heeft u uw passie voor schrijven van hem?
“Absoluut. Ik heb van hem het idee geleerd dat als je de juiste woorden gevonden hebt om een probleem te omschrijven, je halverwege bent om de betekenis te begrijpen. Dat idee over taal hielp mijn vader, die een erg gekwelde man was, door zijn problemen. Hij was een geweldige leraar, niet alleen in zijn tijd als docent aan de universiteit, maar ook voor mij. Hij leerde mij op mijn vierde al ingewikkelde gedichten en las me de complete Lord Of The Rings voor. Hij behandelde me niet als kind, hij vertrouwde op mijn bevattingsvermogen. Ik vond het heerlijk om gedichten met hem te maken. Literatuur was het enige wat we gemeenschappelijk hadden. Ik mocht hem wel, ondanks het feit dat hij een onmogelijk mens was.”

Toen ik Wij drieën las, voelde ik veel sympathie voor uw vader, maar voor uw moeder pas als u haar laatste maanden beschrijft.
“Ik hoop dat de lezers empathie voor mijn vader voelen en dat ze inzien dat de complexiteit van mijn moeder voortkwam uit haar jeugd. Het was zo jammer dat onze relatie vastliep en zij het verleden niet kon loslaten. Toch hoop ik dat ze in mijn boek naar voren komt als een dappere, energieke vrouw, maar zeker niet als een ideale moeder. Ze zou een ramp geweest zijn voor een zoon. Ze zou geprobeert hebben hem te verleiden. Mij zag ze als een zusje en dat was niet erg handig.”
Beschouwde ze u als een vervanging voor haar zusje dat zelfmoord had gepleegd?
“Ja, dat bedoel ik. Ze vertelde me ook dat ze haar zuster had verloren en ze mij daarvoor in de plaats had. Dat vond ik altijd erg onheilspellend.”
Wat u blootlegt in uw boek is dat de jeugd van uw beide ouders even vreemd en akelig was als die van u. Wat moeten we hieruit leren?
“Dat elke generatie overgaat in de volgende. Mijn ouders hebben mij anders opgevoed dan zij waren opgevoed, maar het was verre van ideaal. Ik denk wel dat ze allebei erg hun best hebben gedaan, maar mijn moeder kon het gewoon niet en dat zal voor een belangrijk deel te maken hebben gehad met haar eigen jeugd.”
Het boek neemt halverwege een dramatische wending als u een relatie begint met de veel oudere Geoffrey, een vroegere minnaar van uw moeder. Het is bijna alsof u haar hiermee wilde kwetsen.
“Tja…”
In eerste instantie had u een hekel aan Geoffrey.
“Ja, ik haatte hem. Maar ik was zestien of zeventien… Intellectueel gezien was hij heel interessant voor me. Als hij had gezegd dat hij een goede vriend voor me wilde zijn, had ik dat heel fijn gevonden. Maar ik weet niet wat zijn motief was. Het was heel gecompliceerd.”
U schrijft soms heel klinisch over die relatie. U noemt het een onvermijdelijk ritueel.
“Hm… Misschien. In die periode voelde ik me in elk opzicht van alles afgesloten. Het was een volkomen onrealistische situatie. Ik heb geprobeerd om het allemaal zo eerlijk mogelijk op te schrijven.”
U spaart uzelf daarbij niet. Er zijn momenten dat de lezer een onsympathieke kant van u ziet. Koud en hardvochtig.
“Ja, zo zie ik mezelf in bepaalde periodes. De enige reden die ik kan aanvoeren om mijn gedrag te rechtvaardigen, is dat probeerde te overleven. De manier waarop was erg vreemd.”
U moest heel snel volwassen worden. U las Nabokovs Lolita op uw dertiende en had een relatie met een Spaanse schilder toen u zestien was. U was nogal een wild….
“Yes, I was a wild child.”
Op foto’s uit uw tienerjaren zien we een onverschrokken meid.
“Ja, dat verraste me toen ik de research voor het boek deed. Ik had altijd gedacht dat ik eerder een hulpeloos meisje was, maar in feite was ik onbeschaamd. Ik was een vechtertje. In mijn dagboeken schreef ik dat ik dacht dat mijn moeder me kapot wilde maken en daar verzette ik mij met hand en tand tegen.”

Wij drieën geeft erg weinig informatie over hoe succesvol – of niet – uw vader was als dichter en uw moeder als beeldend kunstenaar.
“Daarin heb ik dan gefaald. Ik vemeld wel dat mijn vader poëzie en een autobiografie, A Clip Of Steel, gepubliceerd had. Mijn moeder had wat succes in de jaren veertig en vijftig en daarna niet meer.”
Daar had ik wel iets over willen lezen. Vooral ook omdat we zoveel andere, meer intieme en persoonlijke informatie over uw ouders krijgen.
“Dat zal ik moeten rechtzetten in een volgende editie.”
U schetst de sfeer van het artistieke milieu in het naoorlogse Engeland en de verworvenheden van de jaren zestig. Maar dat doet u welhaast tussen de regels door, alsof het niet meer dan een decor is.
“Ik ben geen historicus en ik heb vooral gebruik gemaakt van mijn eigen informatie over die periodes. Uiteindelijk was ik meer geïnteresseerd in wat er omging in de hoofden van de mensen dan in de betekenis van de bohemien post-Freudiaanse generatie.”
Ik had bijna het gevoel dat de politieke en culturele revolutie van de jaren zestig aan u voorbij is gegaan omdat u andere dingen aan uw hoofd had.
“Ja, ik had het veel te druk met mijn persoonlijke dingen. Pas veel later vertelde iemand me over de studentenrellen in Parijs. Ik was geen politiek dier toen ik ging studeren. Popcultuur? Ik ben op een feestje geweest met The Beatles (lacht) en ik heb Jane Asher ontmoet… Uitnodigingen om mee te gaan naar concerten van Janis Joplin en Bob Dylan heb ik afgeslagen, waarschijnlijk omdat ik me weer eens ergens zorgen om maakte. Ik heb Pink Floyd gezien… Maar, nee, verder niets eigenlijk.”
Was u zich er als kind van bewust hoe belangrijk iemand als Francis Bacon was?
“Ja, dat werd je verteld, maar als ik die mensen zag dan waren ze vaak laveloos, met een rode neus en biervlekken op hun overhemd. Ik was me er niet zo van bewust wie al die mensen waren als ik met mijn vader naar de Colony Room ging… Maar ik wist wel wie Francis Bacon was.”
Er staat een prachtige anekdote in uw boek over een bezoek aan de Colony Room, waar u Bacon zag dansen met uw vader.
“Die gebeurtenis is me altijd bijgebleven omdat het erg komisch was, maar ook vanwege de vreemde, maar innige relatie die mijn vader met Bacon had.”

Het interview met Julia Blackburn vormde de basis voor een artikel in AD Haagsche Courant, mei 2010. Wij drieën is uitgegeven door de Bezig Bij.