Holger Czukay: Kapelmeister van de paus (1987)

Zijn lange grijze haren wapperen wild als hij snelwandelt door de lobby van het Amsterdamse Sonesta hotel, langs een Warhol-zeefdruk van Joseph Beuys. “Of ik Beuys gekend heb? Ja, er was eens ..eh”. Voor Holger Czukay is het nog wat te vroeg in de morgen voor de anekdotes die hij meestal sfeervol, doch opdringerig opdist .Een kans dus om Czukay de muzikant te ontmoeten, want hoewel hij er zelf hard aan werkt om als entertainer over te komen en er geen bezwaar tegen heeft om als een muzikale Baron van Münchhausen afgeschilderd te worden, is Czukay beslist één van de sleutelfiguren in de moderne popmuziek.

Foto © Robert van Stuyvenberg

De Duitse bassist, Franse hoornspeler, toetsenist en vooral avontuurlijk studiotechneut studeerde onder Stockhausen, speelde van 1968 tot 1978 in de avant-garde rockband Can en wees met zijn plaat Persian Love de weg de sample-experimenten van David Byrne en Brian Eno. Ook werkte hij met The Eurythmics en David Sylvian (Brilliant Trees). Zelf noemde hij zich privat symphoniker en nu, bij het verschijnen van zijn nieuwe elpee Rome Remains Rome, zelfs Kapelmeister seiner Heiligkeit.

De manier waarop Holger Czukay muziek maakt is volkomen uniek. Om dat te laten doordringen gaat Czukay terug naar af. Geboren in Dantzig (1938), begon zijn loopbaan in de jaren vijftig als reparateur van radio- en televisietoestellen. Als gitarist speelde hij in een jazzkwintet. Zijn diskwalificatie op een amateurjazzfestival herinnert Czukay zich als een belangrijk moment in zijn leven. “Maar toen dacht ik nog aan een combinatie van klassieke muziek en jazz. Pop bestond nog niet”. Vervolgens studeerde Czukay compositie onder Karlheinz Stockhausen, een man die een blijvende invloed heeft op zijn manier van werken. “Het belangrijkste wat hij me leerde was dat je iedere noot die je gebruikt moet evalueren. Het moest duidelijk zijn waarom een noot er stond. Dat is eigenlijk een klassieke wijze van componeren, waarin alles met elkaar in relatie moet staan. Stockhausen is daar een meester in. Hij is het laatste klassieke genie dat we nog hebben, als hij sterft is er niet één over. Hij is een heel sterk muzikaal medium en een perfecte leraar. Heel streng zoals Toscanini, die echt ziek werd als het orkest niet perfect speelde. Zijn orkest wilde zich organiseren om zich tegen hem te beschermen, terwijl ze hem serieus hadden moeten nemen”.

In 1966 studeerde Czukay af en vestigde zich als muziekdocent in het Zwitserse St. Gallen. Daar maakte een van zijn studenten, gitarist Michael Karoli, hem attent op rockmuziek. Samen met de jazzdrummer Jaki Liebezeit en de op orgel overschakelende, voormalige dirigent en componist van film- en theatermuziek Irmin Schmidt begon Can. Deze groep was in zijn tijd tamelijk onbegrepen. Platen als Ege Bamyasi en Tago Mago worden pas de laatste paar jaar op waarde geschat en de totale nalatenschap van een dozijn platen, met inventieve avonturen in een rockstructuur, is tegenwoordig een door veel jonge muzikanten aangehaalde bron voor inspiratie. “Wat we met Can wilden? Vergeten wat we geleerd hadden, we vonden dat we overgestudeerd waren. Bij Stockhausen had ik geleerd dat je jezelf alle mogelijke vragen moest stellen voordat je ook maar één noot gespeeld had. Met Can wilden we spontaan en direct zijn. Can was een voetbalteam. In die sport kun je strategieën uitdenken en getraind worden zoveel je maar wilt, maar als het spel gespeeld wordt weet je niet welke kant de bal op rolt. In de hedendaagse popmuziek weet iedereen waar de bal naar toe gaat; dat is dodelijk voor de muziek. Popgroepen doen dat expres zo, want het publiek wil het horen zoals het op de plaat staat. Waarom gaan ze niet gewoon met een bandrecorder op het podium staan playbacken?”

Can maakte muziek die vanuit de improvisatie ontstond. De groep beschikte over een eigen studio en kon ongestoord werken. Van die langdurige sessies in de Inner Space Studios, nabij Keulen, gebruikte de groep op plaat slechts gedeeltes. “Soms speelden we wel twintig uur en knipten daar twee minuten uit. Zo werk ik nu nog steeds”. De montagetechniek is essentieel voor Czukays werkwijze. “De kunst van editing ontstond om fouten te kunnen verwijderen, maar ik ontdekte dat je zodoende een grote hoeveelheid muzikale data bijeen kon brengen. Zo telt Rome Remains Rome zo’n vijftigduizend cuts. Het is een digitalisering van de muziek, maar niet met een automatische scanner. Ik zelf neem de beslissingen. Om die selectie in je materiaal toe te passen moet je over een getraind oor beschikken en over veel tijd. Tijd is de enige luxe die ik heb.”

Sinds zijn dagen bij Can draait Czukay verwoed aan de radio, waarvan hij van de korte golf stukjes en beetjes opneemt die hij later in zijn muziek verwerkt. Zoals de Perzische zangeres in Persian Love, van zijn eerste solo-elpee Movies. David Byrne en Brian Eno namen deze werkwijze over voor hun veelbejubelde My Life In The Bush Of Ghosts.
Op Rome Remains Rome‘gebruikte Czukay voor Blessed Easter een paastoespraak van de paus. Pope-star Karoli and his swinging nuns, heet het op de hoes en omringd door zweverige Sixtijnse kapelgezangen, spreekt de paus nu zijn tekst uit onder begeleiding van een bluescombo. “De paus heeft een natuurlijk gevoel voor ritme. Echt excellent. Die man beschouw ik trouwens als privé-persoon, want ik heb de kerk verlaten toen mijn auto niet door de veiligheidsinspectie kwam. Bij de garage vertelden ze dat mijn Volkswagen uit 1952 een gevaar op de weg zou zijn. In plaats van met die man in discussie te treden, heb ik de tram genomen en ben ik naar de rechtbank gegaan om officieel de Katholieke kerk te verlaten. Op het vragenformulier vulde ik de vraag ‘Waarom wilt u uit de kerk?’ in met ‘omdat mijn auto niet door de technische inspectie kwam’. Met dat formulier ben ik teruggegaan naar de garage, waar ze er niets van begrepen. Wel kreeg ik mijn wagen terug, die nog twee jaar prima dienst deed.”

 “Ik ben een privat symphoniker, een akoestische landschapsschilder en nu ook der Kapelmeister seiner Heiligkeit. Wat ik de luisteraar geven wil? Eigenlijk wil ik ze alleen maar opvrolijken. Ik ben een entertainer en ik denk dat ik een bepaald gevoel voor humor heb dat altijd verweven is met de muziek. Aan de andere kant ben ik heel serieus over mijn muziek en wil ik dat die van blijvende waarde is.”
Holger Czukay is een druk baasje. Met David Sylvian heeft hij een vervolg op Brilliant Trees kant en klaar. Hij maakt voorbeeldige, uitterst komische videoclips en hij is bezig met een film voor de Duitse televisie. “Ik speel daarin de eminence grise van de grootste platenmaatschappij ter wereld.” Met Can heeft Czukay onlangs opnamen gemaakt met de oorspronkelijke zanger Malcolm Mooney en met een nog te vormen band wil Czukay als soloartiest de bühne op. “David Sylvian heeft interesse getoond voor een plaats als toetsenist”. Toekomstmuziek? Holger Czukay staat er bol van.

Haagsche Courant, 1987