Diamanda Galas: “Laten we niet kneuvelen over wanhoop.” (1988)

“This is no holiday, you know”, verzucht Diamanda Galás. Een dagje praten met journalisten in een hotel in Amsterdam vindt de Amerikaanse zangeres en componiste geen pretje. Maar er is zoveel te bespreken, zoals haar nieuwe plaat, You Must Be Certain Of The Devil. “Het is een cynische plaat”, zegt ze en het kraakje in haar manische lach doet me huiveren.

 

Dit is niet de Diamanda die ik drie jaar eerder ontmoette en waarmee ik een zeer genoeglijke middag met veel cappuccino’s en sigaretten mee doorbracht. La Galás anno 1988 maakt een vermoeide en paranoïde indruk. Als ze langzaam maar zorgvuldig haar zinnen formuleert, concentreren de rimpels, die haar ovale hoofd plooien, zich net boven haar prominente Griekse neus, waarop een zonnebril haar pijnlijke, bijna blinde ogen beschermt. Er is veel gebeurd sinds we elkaar het laatst spraken. In 1986 overleed haar broer, de toneelschrijver Philip-Dimitri Galás, aan de gevolgen van aids. Een jaar eerder had Diamanda de lp The Divine Punishment gemaakt, een conceptalbum, het eerste deel van een trilogie over de hedendaagse pest.

Na The Divine Punishment en Saint of the Pit mag het laatste deel van The Plague Mass verbazing wekken. De klassiek geschoolde zangeres – ze studeerde belcanto en bekwaamde zich in het werk van Schönberg en Xenakis – die sinds haar debuut met The Litanies of Satan de grenzen van de menselijke stem aftastte in loodzware en duistere experimenten, lijkt met You Must Be Certain of the Devil een op het eerste gehoor tamelijk licht klinkende verzameling korte songs te hebben afgeleverd, die hun structuur ontlenen aan conventionele stijlvormen als gospel en rock.

Vanwaar die muzikale veranderingen?

“Deze plaat moest zo’n sjofele, typisch Amerikaanse plaat worden. Dit met betrekking tot wat zich momenteel in Amerika afspeelt met de aids-situatie. Hij moet ook een antwoord geven op de religieuze vervolging die de mensen die aan de ziekte sterven meemaken. Ik wilde een plaat maken met kortere stukken die wellicht persoonlijker zijn, ook wat betreft de muziek. Ik heb ook zelf de teksten geschreven, iets wat ik niet eerder deed. Ik heb veel tijd aan die teksten besteed omdat ik een sterke verklaring wilde afleggen. De teksten van bijvoorbeeld The Litanies of Satan waren klaagzangen die voor veel mensen onbegrijpelijk waren. Uiteindelijk heb ik nu mijn gevoelens op een zeer vreemde manier geuit, het is totaal niet karakteristiek voor mijn werk. Het is bijna barmuziek.”
Deel drie klinkt als een reactie op het zware, intense Saint Of The Pit.

“Yeah, het is een reactie, een sardonische houding welhaast. Eigenlijk is dit een tamelijk cynische plaat. Dat was de bedoeling ook en tevens zou er nog een vierde deel komen, een echte dodenmis. Maar ik denk dat die als een performance gedaan moet worden.”


Was de beëindiging van‘The Plague Mass een catharsis omdat het thema je persoonlijke leven beïnvloed heeft?

“Nee, ik heb juist het idee dat het allemaal pas net is begonnen, want deze drie platen staan niet op zich. Er komt nog een performance bij. Soms zou ik afstand willen nemen van dit project, maar ik kan het niet.” 

Was het een moeilijke opgave om de trilogie af te maken na de dood van je broer?

“Uiteindelijk moest ik het doen, want zo’n gebeurtenis maakt het noodzakelijk. Het oorspronkelijke idee had ik overigens al in 1984.”
Met
The Plague Mass spiegel je het aids-tijdperk in een historische mythologie waarin jeaids vergelijkt met de pest en de heksenvervolging uit de middeleeuwen met de vijandigheden waarmee aidspatienten geconfronteerd worden. Een metafoor?

“Ik denk niet dat het een metafoor is. Het is een collectief bewustzijn dat maar niet wil veranderen; de pestmentaliteit. Mensen lijken er genoegen in te scheppen om TV-programma’s te zien over mensen die aan aids sterven, ze gebruiken dood als entertainment, maar als het ze te dicht raakt, willen ze er niets mee te maken hebben. Zij zijn bang om geconfronteerd te worden met iemand die ernstig ziek is. Vooral in Amerika nemen de mensen steeds meer afstand en als ik zing you must be certain of the devil doel ik op de mentaliteit van lafaards en heksenjagers. Mensen die op hysterie leven, ze gebruiken hysterie als een smokescreen voor al die informatie die ze niet kunnen verwerken. Ze zoeken een zondebok. Het zijn mensen die spiritueel impotent zijn.”

 

“Het titelnummer? Ja, het klinkt als rondrennende vrouwen in paarse jurken. Het is een gevaarlijke song, want hij maakt gebruik van de muziek van de fundamentalistische kerk en tegelijkertijd is het daartegen gericht. Een oude theatertruc, hahaha, het is niets nieuws.”

Het klinkt als Diamanda Galas Aretha Franklin ontmoet in een gospelkerk, inclusief instant-extase en zompig hammondorgel, maar zo tongue-in- cheek.

“Het was heel makkelijk om te doen. Ik heb jaren gospel gezongen en orgel gespeeld. Het was heel vermakelijk om te zingen. Ik herinner me dat ik Jimmy Swaggert op TV zag en dat mijn vader zei dat ik daar niet naar moest kijken omdat het een slechte invloed op me zou hebben. Hij had gelijk. Ik noem het speed-gospel, maar het zal moeilijk te begrijpen zijn voor Europeanen omdat er hier geen vijftien religieuze zenders zijn met mensen die constant verkondigen ‘If you come to the blood of Jesus, you will be redeemed and the devil will leave you and you don’t have to worry about aids and herpes’… En zo gaat dat maar door en als je van kanaal verandert zie je die oude vrouwen die bloemen leggen op het graf van Elvis. Het is de volledige waanzin.”

Je zingt erover in Malediction (‘we don’t want you, unclean, lying there in vomit, filth and perspiration, coming back with Jesus or Elvis from the dead’).

“Daar zing ik over het feit dat in Amerika iedereen altijd afgeleid is van de realiteit. Het is het entertainment-idee dat alles zoveel mogelijk uit de persoonlijke sfeer gehouden moet worden en daarom moest You Must Be Certain of the Devil zo’n smerig cynisch plaatje worden en ik ben blij dat ik het gedaan heb. Ach, ik heb in bars en clubs gespeeld sinds ik dertien was… Met de familieband van mijn vader en we speelden zo’n honderdvijftig songs per avond. Van die songs als On Top of the World en On A Clear Day You Can See Forever en dan ging zo’n dronken vrouw uit het publiek dat meezingen in vijftien verschillende toonsoorten… Soms doet deze plaat me aan die ervaringen denken. Ik heb nooit over deze achtergrond van mij gesproken omdat het niet aanvaard wordt (lacht), maar het is heel gewoon voor me, want al die muzikale tradities hebben voor mij altijd naast elkaar bestaan.”

“Wat ik met de titel van de plaat bedoel, zijn al die factoren die hebben bijgedragen aan de hel-op-aarde-situatie die we in Amerika momenteel zien en de catastrofe die aids is. Het is moeilijk uit te leggen, maar het heeft allemaal te maken met de biologische oorlogsvoering, kansoperaties die op gedetineerden uitgevoerd worden en al die experimenten die ze in Amerika doen om te onderzoeken hoe je verschillende bevolkingsgroepen kunt uitroeien.”
De plaat opent met de spiritual ‘Swing Low, Sweet Chariot’, een uiterst traditionele uitvoering…
“Ik nam het op omdat het een oud dodenlied is… (zingt) ‘swing low, sweet chariot, coming forth and carry me home…’ en ook “I looked over yonder and what did I see, a band of angels coming after me to carry me home.’ Waar die song aan refereert is het feit dat een persoon niet naar een natuurlijke dood toe leeft, maar een die voor hem gecreëerd is… De hele plaat heeft een tamelijk paranoïde vibe.”

Let’s Not Chat About Despair is misschien wel het meest cynische nummer van de plaat.
“Dat was ook de bedoeling. Het gaat over die TV-mentaliteit. Mensen die zeggen ‘Oh, wat erg, wat zielig’, maar als het erop aankomt zeggen ze ‘Hey, don’t touch me!’ Ze pinken misschien een klein traantje weg en draaien dan de knop om en kijken vrolijk verder naar Joan Collins. Dus daarom: laten we niet keuvelen over wanhoop. Bij mijn broer waren ze aan het verkeerde adres: hij was sterk, wilde geen medelijden. Medelijden is het laatste wat mensen willen, ze hebben liever een gewone vrienschap die niet op liefdadigheid gebaseerd is.”

 Let My People Go is bijna folkloristisch op een melodramatische manier, een nummer dat Marc Almond zou kunnen vertolken.

“Ja, het gaat er over dat toen de ziekte pas begon er journalisten waren die het onder de aandacht wilden brengen, maar het kon niemand ene moer schelen. De regering niet, burgemeester Koch van New York niet. Het was toch slechts een homo-pest. Als ik in dat nummer zing ’the firm hand of the devil is rocking in its sleep’ refereer ik naar Operation Firm Hand. Dat was een onderzoek onder homoseksuele gedetineerden om te zien of er een virus ontwikkeld kon worden dat een bepaalde bevolkingsgroep kon wegvagen… Het heeft met biologische oorlogsvoering te maken… Er zijn zoveel theorieën over het ontstaan van aids, zoals bijvoorbeeld de vaccinatie tegen pokken in Afrika, die voor mutaties zorgde… Zoveel theorieën, maar ik ben geen dokter dus… (zingt) ’the devil designed my death and he is waiting to make sure that many of his black sheep die before he finds a cure.’ Het is als die wetenschappers die prachtige speeches geven over hoe erg het allemaal wel niet is en hoe hard ze werken aan de oplossing, maar die na een paar borrels onder collega’s zeggen ‘ach, laten we nog een paar jaar wachten’.
Drie jaar geleden vertelde je me dat voor een orthodoxe Griekse de contradictie het belangrijkste is in het leven; is dat nog steeds zo voor jou?
“Een Grieks-orthodoxe atheïst, hahaha! Ja, de contradictie, je hoort het aan mijn platen.”

 

Opscene, augustus 1988