John Scofield zegt meer met minder noten (1998)

Op zijn nieuwe cd A Go Go verwijst jazzgitarist John Scofield naar zijn tienerjaren halverwege de jaren zestig, toen in Amerika de go go-koorts heerste. Go go-danseressen dansten in kooien in zogenaamde go go-clubs waar de popmuziek van de dag aangemerkt werd met het al even betekenisloze a go go. ,,Voor mijn gevoel heeft die term met ritme te maken, met muziek waarop je kunt dansen", zegt de veelzijdige gitarist.


Foto © Robert van Stuyvenberg

John Scofield (47) vertelt dat hij een paar weken na de opnamen van A Go Go wat tijd moest doden in een bibliotheek in een dorp in zijn geboortestreek in Connecticut. ,,Ik herinnerde me een club waar ik als tiener gespeeld had. Op zoek naar informatie over die club, ben ik gaan bladeren in kranten uit 1966. Opeens zag ik een advertentie voor de Popo Lounge en kwamen alle herinneringen terug. Er speelde in die tijd een plaatselijke band waar ik veel naar ging luisteren, Billy & The Showmen. De advertentie vermeldde dat er geen bepaalde dresscode was en daarnaast stond alleen maar a go go. Ik had net die plaat gemaakt. En dan zeggen ze dat toeval niet bestaat", grinnikt Scofield.

,,In een bepaald opzicht is A Go Go een terugkeer naar mijn wortels. Als tiener speelde ik in rhythm & blues- en soulgroepen, maar met A Go Go probeer ik niet die tijden te doen herleven. Ik gebruik die ritmes alleen omdat ik ze lekker vind om op te improviseren", zegt Scofield die zijn plaat opnam met het swingende trio van organist John Medeski. A Go Go is een verrassende plaat van de veelzijdige gitarist die vorig jaar met Quiet nog een akoestische plaat maakte met de nadruk op complexe arrangementen voor blazers. A Go Go is welhaast het tegenover gestelde, een plaat met funky ritmes in een ongedwongen sfeer. Gevraagd naar zijn definitie van funk, zegt Scofield: ,,Ik weet dat funk verschillende dingen kan betekenen. Historisch gezien, komt funk voort uit de gesyncopeerde ritmesectie van James Brown. Zijn band speelde eerst shuffle-beats, maar toen de ritmes eind jaren zestig gesyncopeerd werden, begon men het funk te noemen. Bij funk denk ik niet meteen aan jazz, maar aan een bepaalde ritmische stijl met blues- en gospel-invloeden. A Go Go is mijn funk-jazz plaat, maar het is maar net wat je onder funk verstaat. Het is geen funkmuziek zoals The Ohio Players die maken".

Een oude favoriet van John Scofield is gitarist Jimmy Nolen, die in jaren zestig op talloze James Brown-platen speelde. Aan hem is de compositie Chank opgedragen. ,,Chank was zijn bijnaam, want zo klonk zijn spel. Ik hield er erg veel van, hoewel hij nooit een solo gespeeld heeft op al die platen. Hij speelde louter ritmegitaar. Ik daarentegen ben een sologitarist die zelden of nooit ritme speelt", zegt Scofield die naast jazzgitarist Jim Hall de blueshelden Albert King en Otis Rush tot zijn favorieten rekent. Naar rockmuziek heeft hij sinds 1970 niet meer geluisterd. ,,Van Jimi Hendrix had ik alle platen, maar toen ik hem live zag, wist ik dat ik nooit rockgitaar zou kunnen spelen. Hij was zo extravert en zo getalenteerd. Om bang van te worden!".

In 1970, toen John Scofield achttien jaar werd, besloot hij de popmuziek te laten voor wat het was en zich op jazz te richten. Vier jaar later deed hij zijn eerste grote concert. Met Gerry Mulligan en Chet Baker in het befaamde Carnegie Hall in New York. Hij herinnert het zich als de dag van gisteren.
,,Ik woonde in Boston, had net de Berklee School of Music doorlopen en ik speelde af en toe met percussionist Airto en soms mocht ik bij de groep van vibrafonist Gary Burton invallen. Op een van die avonden kwam Gerry Mulligan kijken, hij was op zoek naar een gitarist. Hij vroeg of ik een plaatopname met hem wilde doen. Volgende week in Carnegie Hall. Ik schrok me rot. Dat was mijn eerste gig in New York en mijn eerste en laatste optreden in Carnegie Hall. Het was ontzagwekkend om met Chet Baker op het podium te staan en ik was een groot fan van Mulligan. Stan Getz speelde die avond ook mee, hoewel hij niet te horen is op de plaat van dat concert. Gerry had een fantastische band met Ron Carter, Harvey Mason en Bob James. Ik was zo nerveus. Dat ik nog redelijk functioneerde was een wonder, want ik stierf duizend doden. In ‘Bernie’s tune’ raakte ik het spoor helemaal bijster", lacht Scofield.

,,Of mijn spel veranderd is sinds die tijd? Ik mag hopen van wel! Hoewel ik toen nog niet zo goed was, hoor je in die opnamen een bepaalde basisstijl. Ik wist toen al wat ik wilde, maar ik wist nog niet hoe ik dat moest bereiken. In ieder geval ben ik in de loop der jaren minder noten gaan spelen. Ik wil met minder meer kunnen vertellen".
Na dat gedenkwaardige Carnegie Hall-concert speelde Scofield twee jaar in de band van Billy Cobham en maakte incidenteel plaatopnamen, onder andere met Charles Mingus en Lee Konitz. De grote doorbraak kwam in 1982 toen hij toetrad tot de band van Miles Davis met wie hij drie jaar zou werken.
,,Ik denk dat ik het meest als muzikant gegroeid ben toen ik bij Miles Davis speelde. Miles gaf me zelfvertrouwen, hij hield van mijn manier van spelen. Hij zorgde er voor dat ik me niet langer in competitie met andere gitaristen voelde. Miles leerde me dat je jezelf moest zijn en je instinct moest volgen. Hij liet me ook componeren, iets wat heel belangrijk bleek voor mijn ontwikkeling. Maar Miles was ook een absolute leider, een dictator die je al naar gelang zijn bui een hele korte of juist een hele lange solo liet spelen. De muziek die Davis in die tijd maakte, is tamelijk ondergewaardeerd. We waren soms echt heel goed, maar zijn muziek had ook een commercieel karakter. Miles wilde succesvol zijn en hij was slim genoeg om voortdurend van stijl te veranderen. Het is niet fair om zijn muziek uit de jaren tachtig te vergelijken met die uit de jaren vijftig. Het is totaal iets anders. Maar om Miles een verrader te noemen, is bullshit. Jazz-critici schijnen tegenwoordig alleen maar ge‹nteresseerd te zijn in recht-toe-recht-aan jazz. Jazzrock is een vies woord geworden".

Haagsche Courant
Maart 1998