Lee Perry en zijn magische witte pony (1990)

“Ik wil paus worden! Daarom heb ik Jamaica verlaten. Mijn strijd om de macht begint in Europa. Babylon must fall!” Aan het woord is Lee Perry, ooit reggae’s begaafdste artiest en producer. Tegenwoordig lijkt hij zo gek als zijn vele buitenissige hoedjes. De man met de vele namen – Scratch, The Upsetter, Pipecock Jackson – maakte in de jaren zestig en zeventig talloze geniale platen en werkte als producer voor Bob Marley en Paul McCartney. Sinds zijn Black Ark Studio in 1983 in vlammen opging, is Lee Perry onberekenbaar, extravagant en heel af toe nog briljant.
Foto © Robert van Stuyvenberg
De grens tussen genialiteit en krankzinnigheid is vaag. Is Lee Perry gek of doet hij maar alsof? Normaal en alledaags is de tegenwoordig in Zwitserland woonachtige artiest beslist niet. Over zijn gedrag doen de meest bizarre verhalen de ronde. Hij zou benzine drinken, afkomstig zijn van Jupiter en zelf de hand hebben gehad in het afbranden van zijn studio. Waar of niet, het zijn verhalen die Scratch op zijn eigen onnavolgbare manier cultiveert. “Toen ik in het gekkenhuis zat, heb ik alles geleerd over gek zijn”, vertelt hij terwijl hij een jointje met hasj maakt in de mezzanine van het American Hotel in Amsterdam. Als het gesprek even later over geld gaat, over de royalty’s die hij zegt tegoed te hebben van platenfirma’s die zijn oude muziek weer op de markt brengen, staan zijn ogen opeens opmerkelijk scherp. “Ze denken dat ik gek ben en een gek hoef je niet te betalen. Maar ik ben niet zo gek dat ik niet weet wat mij toekomt.”

Een gesprek met Rainford Hugh ‘Lee’ Perry heeft iets van een audiëntie met een staatshoofd. Een buitenaards staatshoofd, wel te verstaan. Rijkelijk behangen met kettingen, ringen om elke vinger, talloze horloges in alle soorten en maten om de polsen, en een kroon van spiegeltjes en sieraden op het hoofd is hij op zijn minst een bijzondere verschijning te noemen. Je zou bijna vergeten dat we hier te maken hebben met een sleutelfiguur uit de geschiedenis van de Jamaicaanse muziek. Begonnen in het ska-tijdperk, heeft hij aan de wieg gestaan van alle latere ontwikkelingen. Van rocksteady naar reggae en dub.
Perry is in Nederland ter promotie van zijn nieuwe CD From My Secret Laboratory, die hij maakte met de Britse producer Adrian Sherwood, met wie hij eerder Time Boom X De Devil Dead opnam. Twee kapiteins op één schip? “Nee, dat werkt niet”, mompelt de Upsetter. “Adrian zit in zijn melkweg en ik in de mijne en dus werken we afzonderlijk van elkaar”, verklaart hij terwijl zijn Zwitserse vrouw Mireille, tevens zijn zaakwaarnemer, over hem waakt.

Een interview voeren met Lee Perry is schier onmogelijk. Vragen beantwoordt hij nauwelijks. Hij draait maffe verhaaltjes af, niet zelden rijmpjes en woordassociaties, over van alles en nog wat. Soms staat hij midden in een verhandeling op om parmantig rond te stappen en raadselachtige formules te richten op de kroonluchters in het hotel. Tijdens een fotosessie eerder op de dag beklopte Perry de bomen langs de gracht, sprak bezwerend tegen het water en gooide een handje zand over zijn schouder. Voodoo, gekte of aanstellerij. Van alles wat, maar het is vooral toch Lee Perry ten voeten uit. We mogen blij zijn als hij af en toe iets zegt wat hout snijdt. Praten met Scratch is leuk maar vermoeiend. Hij is beslist aardig en zeer charismatisch, maar zijn binnensmonds gemompel en een met Jamaicaans patois en rasta-slang doorspekt taalgebruik maken hem geen toonbeeld van communicatie. Zijn leeftijd is onbekend, maar wordt ergens rond de zestig geschat. Lee Perry’s loopbaan begon rond 1961 als hulpje in de beroemde Studio One van Clement ‘Sir Coxsone’ Dodd in Kingston. Hij sjouwde dozen met platen, veegde de vloer en lette heel goed op wat er zoal gebeurde bij het opnemen van muziek. Al snel werd hij assistent van Dodd, nam audities af, deed productiewerk en leerde de kneepjes van het vak. Gevraagd naar zijn ervaringen bij Dodd steekt Perry van wal met een volkomen onbegrijpelijk verhaal waarvan alleen “Mister Dodd my friend but him no pay me” op te vangen is. Perry heeft zich vaak miskend gevoeld, zowel financieel als artistiek. Sinds hij in 1963 als zanger platen begon te maken heeft hij songs gemaakt waarin hij voormalige werkgevers op de hak neemt, zoals People Funny Boy, een tirade aan het adres van producer Joe Gibbs, of Judgement In A Babylon, waarin hij Island Records-baas Chris Blackwell een vampier noemt en verantwoordelijk voor de dood van Bob Marley. Over Blackwell wordt nu niet gepraat, daar zorgt Mireille wel voor. Diplomatie is geboden, want Perry’s nieuwe plaat is uitgebracht door Island.

In de jaren zestig maakte Lee Perry, die in zijn tienerjaren danskampioen was en geld verdiende met het dominospel, snel naam met zijn eigen platen. Met ondeugende liedjes (Roast Duck) en nummers over populaire dansen (Chicken Scratch, waar hij zijn bijnaam aan te danken heeft). Maar hij liet zich ook als sociaal commentator horen (Give Me Justice). Rond de sessiemuzikanten van Studio One richtte hij zijn begeleidingsband The Upsetters op. Beïnvloed door de spaghetti-westerns van Sergio Leone maakte hij eind jaren zestig, in een overgansperiode van ska en rocksteady naar reagge, een reeks succesvolle instrumentale nummers met titels als Clint Eastwood, Return of Django en Dollar In Teeth. De Upsetters-sound werd gekenmerkt door gierende orgels en opzwepende ritmes. Perry doorspekte zijn platen met geluidseffecten; met loeiende koeien, brekend glas en huilende baby’s. De Upsetter-ritmesectie bestaande uit Aston en Carlton Barrett koppelde hij aan het zangtrio Bob Marley, Peter Tosh en Bunny Wailer. De Carlton-broers zouden tot aan Marleys dood de hartslag van The Wailers blijven. Perry mag ook gezien worden als de architect van de muziek van Bob Marley door zijn productiewerk voor albums als Soul Revolution en African Herbsman.
In 1968 startte Perry zijn Upsetters-label en begon een zeer vruchtbare tijd waarin hij  letterlijk honderden singles uitbracht. Vanaf 1974 had Scratch de beschikking over zijn eigen studio, Black Ark, waar hij eigen producties maakte en platen voor zangers als Junior Byles en Max Romeo. Perry gebruikte de studio als instrument. Met zijn onorthodoxe opnametechniek ontwikkelde hij een eigen sound; een dicht, zwaar ademend, warm en broeierig jungle-geluid. Lee Perry de geluidstechnicus verkende het onmogelijke, zoals te horen op zijn baanbrekende album Super Ape (1976). “Experimenteren met technologie is mijn leven”, verklaart Perry als we praten over de invloed van dub op hedendaagse dansmuziek en de tegenwoordig veel gebruikte sample-techniek. Op zijn nieuwe plaat From My Secret Laboratory gebruikt hij samples van zijn oude platen. “Ik ontwikkelde de dubtechniek en anderen hebben daarvan geleerd. Zo is house-muziek ontstaan”, zegt hij stoer. “Bas en drums vormen het hart van dub, net als bij house. Flarden gitaar, orgel en piano fungeren bij dub als de hersenen. Dub neemt je mee naar een andere dimensie.”

In 1989 verliet Lee Perry Jamaica om zich in Zwitserland te vestigen. “In Zwitserland ondervind ik geen competitie. Op Jamaica zijn teveel heersers, teveel kapiteins op het zelfde schip. Maar niemand kan over mij heersen. Ik heers over mezelf. Ik ben de regering”, kakelt Scratch in een wolk van ganja. “Zwitserland is het rustig, er is geen geweld, maar veel frisse lucht. In Jamaica is het niet kits. Er is teveel geweld. They killed Tubby! Maar er komt een dag dat een goede geest president Manley ondersteboven houdt en al het geld uit zijn zakken zal laten vallen. Alle politici in Jamaica zijn schurken. Het zijn gemene moordenaars in dienst van de anti-christus. Het wordt tijd dat de slaven de macht van de politici overnemen”, gromt Perry vervaarlijk.

“Ik heb een groots plan om Babylon, het westerse Sodom en Gomorra, omver te werpen en de rijken arm en de armen rijk te maken.” Fijn plan, Scratch, maar hoe denk je dat voor elkaar te krijgen? “God zal daar voor zorgen. De aarde, het water, de wind, de bomen zullen daar voor zorgen. Ik word daarbij beschermd door het onweer en de donder. Ik word beschermd door alle weerlichten uit het universum. Ik word beschermd door ijs en sneeuw, door mijn magische witte pony…”

Haagsche Courant, 1990.