Daniel Richter: “Mijn werk is banaal.” (2008)

 ‘Music was my first love’, kweelt Daniel Richter met ironisch gezwollen stem de eerste regel uit Music van John Miles. “Nee, dat klopt niet. Comics, stripverhalen, waren mijn eerste liefde. Muziek kwam daarna.” Strips, muziek, schilderen. De passies van Richter komen samen in drie voor zijn doen tamelijk kleine schilderijen waarop een gemaskerde superheld luchtgitaar speelt in de smeulende ruïnes van een stad.

Dabiel Richter: The Owners Historic Lesson, 2006-2007 (foto (c) Jochen Littkemann, Berlin/courtesy Contemporary Fine Arts, Berlin)

“Die stad kan overal zijn. Van Dresden tot Kabul. De superheld, die een omnipotent gebaar maakt, heb ik gemodelleerd op een van de eerste gemaskerde wrekers uit de comics, The Phantom”. Uit de lachwekkende poses van deze helper van de mensheid spreekt ook zijn onmacht, want de stad heeft hij niet kunnen redden. Het is deze ambiguïteit die typerend is voor het werk van Daniel Richter. Want hoewel zijn figuratieve olieverfschilderijen overweldigen door onheilszwangere, gewelddadige of uitzichtsloze taferelen is er altijd wel iets in te ontdekken wat absurd of zelfs grappig te noemen is. “Mijn werk is gloomy, maar ik probeer er iets in aan te brengen wat de boel op z’n kop zet, iets wat de beschouwer een uitweg biedt om het werk op een andere manier te zien.”

Zijn schilderijen zijn niet eenduidig. Ze bestaan uit verschillende werelden met elementen uit de (kunst)geschiedenis en verwijzingen naar actuele politieke, maatschappelijke en culturele gebeurtenissen. Zijn citaten en referenties uit de kunstgeschiedenis (Goya, Munch, Ensor, Grosz) plaatst hij in een hedendaagse context. Zijn reusachtige doeken worden bevolkt door dolende geesten. Verloren, hulpeloze zielen in vlekkerige, felle kleuren. Alsof gadegeslagen door verrekijkers die lichaamswarmte registreren. Bootvluchtelingen. Opvallend zijn de vele samendrommende, angstig ogende mensenmassa’s. Echo’s uit Auschwitz of Dafur. Vogels zijn stille getuigen. “Bijna alles speelt zich buiten af. Ik richt mij op het publieke drama.” Waar Manet in 1863 het bos zag als een fijne plek voor een picnic (Le déjeuner sur l’herbe), laat Richter zien dat er daar tegenwoordig heel andere dingen plaatsvinden. Geweld, drugs, arrestaties. “Ik laat zien wat er van de rationaliteit en redelijkheid uit Manets negentiende eeuw is overbleven. Niets. Het is een nachtmerrie geworden.”

Daniel Richter neemt een slok van zijn roze frisdrankje en trekt een vies gezicht. “Het smaakt artificieel. Ja, de kleur is mooi. Ik hou van banale, vulgaire kleuren. Roze, neon-oranje. Kleuren van advertenties, technopartiy’s en bewakingscamera’s. Ik streef geen moderniteit in schilderkunst na. Hedendaagsheid is eerder het doel.” Door de associaties die zijn werk oproepen, heeft Richter de rol van het politiek geweten van de actuele schilderkunst opgedrongen gekregen. Hij zou verantwoordelijk zijn voor de renaissance van het historiestuk. “Ik ben niet blij met die rol. Voor sommige van mijn schilderijen maak ik gebruik van hedendaagse iconologie. Van beelden die gerelateerd kunnen worden aan de onderbewuste invloed die fotografie kan hebben. Maar ik ben niet politiek in de zin dat ik aangeef wat goed of slecht is. Geen van mijn schilderijen tonen dat.” Wat wel blijkt uit zijn schilderijen is Richters compassie voor de verloren, dolende zielen die hij afbeeldt. De spraakwaterval die Daniel Richter heet hapert. Hj peinst even. “Misschien heb je gelijk. Maar ik weet niets over het streven van die figuren, ik weet alleen dat hun omgeving ze maakt tot wat ze zijn. Ik plaats de figuren het liefst in een theatraal beeld, alsof ze op het toneel staan. Zo kunnen we er met afstand naar kijken. Maar mijn werk is niet subtiel. Het is banaal. Kijk’s naar de kleuren! Ik ben Morandi niet. Mijn schilderijen zijn als een nachtclub in Las Vegas, een nachtclub die uiteindelijk een gevangenis blijkt te zijn.”

AD Haagsche Courant
Februari 2008