Depeche Mode: De popster als verlosser (1990)

 “Onze nieuwe cd heet Violator. We dachten dat het een leuke titel voor een heavy metalgroep zou zijn. Een geintje.”
Het is een standaardantwoord van Depeche Mode over de titel van de nieuwe plaat. Tekstschrijver Martin Gore en toetsenspeler Andrew Fletcher zullen er in een tijdsbestek van een uur precies het zelfde over zeggen. 

Na tien jaar is en blijft Depeche Mode een onbegrepen groep. Teenyboppers voor de een, serieuze vernieuwers voor de ander. Na een betrekkelijke stilte van drie jaar, waarin de Britse groep de Verenigde Staten plat speelde, met de befaamde documentairemaker D.A. Pennebaker een film maakten en het live-album 101 uitbracht, verschijnt nu een nieuwe studioplaat.
Andrew Fletcher is de pineut. Hij is uitverkoren om vragen te beantwoorden over de songs die Martin Gore schrijft. Depeche Mode (DM) probeert als groep de taken eerlijk te verdelen. Aan interviews hebben ze sowieso een broertje dood en we mogen dan ook van geluk (wat heet…) spreken dat de Britse elektroband voor het eerst in drie jaar het stilzwijgen verbreekt. Aangezien iedereen altijd met zanger en blikvanger David Gahan wil praten of met songschrijver en bondage-fetisjist Martin Gore, zet DM in Nederland de bebrilde Fletcher als joker in. Ik wil Gore spreken, maar, zo stelt een woordvoerder van de band, ieder lid van Depeche Mode is mondig genoeg om over alle aspecten van de groep te praten. We zullen zien.

Op de nieuwe cd Violator slaat DM een nieuwe richting in en heeft Gore zowaar een schijnbaar optimistisch liedje geschreven, de huidige single Enjoy The Silence. De vraag is of Depeche Mode met recht de meest onbegrepen popgroep van het afgelopen decennium was en of dit beeld de komende jaren zal veranderen. Met Vince Erasure Clarke in de gelederen begon de groep, genoemd naar een Frans modeblad, begin jaren tachtig met tamelijk stompzinnige elektropop. De hitsuccessen uit die beginfase (Dreamin’ Of You en Just Can’t Get Enough) achtervolgen Depeche Mode nog altijd. Maar Clarke werd vervangen door Alan Wilder en DM ontwikkelde langzamerhand een eigen geluid. Met Black Celebration (1986) kon DM dan eindelijk voor vol worden aangezien. De muziek werd interessanter, de teksten grimmiger. Martin Gore begon songs te schrijven over macht en onmacht, dominantie en vernedering. Zware kost. Titels als Master And Servant en A Question Of Lust mochten boekdelen spreken over Gore’s obsessies met sadomasochisme, maar het teenybopper-imago bleek moeilijk af te schudden.

Middels een ingenieus gebruik van elektronica ontwikkelde de muziek zich van domme synthi-pop naar een redelijk alternatief (wat betreft de metalen ritmiek en het geluid-als-geluid principe) voor echt vernieuwende experimentele groepen als Einstürzende Neubauten en Nitzer Ebb. Na de voorlaatste studioplaat Music For The Masses (Fletcher: “Ironisch bedoelde titel, maar de Duitsers begrepen het niet.”) bleek de groep opeens van grote invloed op de Belgische new beat en de Britse house. Het geluid op Violator is directer en kleurrijker. Meer gitaren, minder synthesizers en een opmerkelijke akoestische benadering. Maar ondanks en dankzij de songs van Gore toch typisch Depeche Mode. Goed, Violator mag dan misschien een paraodie zijn op metal, maar slaat die titel niet eerder op de onbegrepen status van de groep? Is Depeche Mode niet altijd een ‘overtreder’ geweest, een groep die tegen alle geldende regels hits wist te scoren met duistere songs?
Andrew Fletcher: “Misschien, maar wat met deze titel wel meegespeeld heeft, is dat we wat betreft produktie alle regels overboord gegooid hebben. Voorheen besteedden we te veel aandacht aan postproduktie. Voor de liedjes op Violator hebben we telkens een eenvoudig uitgangspunt gekozen, zoals een gitaar of een orgel.”

Depeche Mode klinkt toegankelijker. Zo kent Enjoy The Silence middels een stuwende, melodische baslijn een New Order-achtige structuur, terwijl in Personal Jesus zowaar echte gitaren doorklinken. “We hebben altijd al gitaren gebruikt”, zegt Fletcher verongelijkt. “Maar meestal was dat geluid door een synthesizer vervormd. Vroeger waren we te veel bezig met het geluid. Ieder individueel geluid moest en zou totaal anders klinken dan wat dan ook. Nu hebben we meer aandacht aan de songs besteed om een juiste atmosfeer te krijgen.”
Personal Jesus, een van de beste songs die Martin Gore ooit schreef, zorgde in Engeland en Amerika voor de nodige opschudding. Er was verwarring over de inhoud. In Engeland werd de single gelanceerd via een 06-nummer. Wie de Depeche Mode-lijn belde, hoorde een stukje van het nummer. Met regels als ‘Feeling unknown and you’re all alone. Flesh and bone by the telephone. Lift up the receiver, I’ll make you a believer’, stelt Personal Jesus zowel de Amerikaanse fenomenen als ‘Dial a prayer’ en biechten per telefoon, als het ook in Engeland zeer populaire verschijnsel van sekslijnen aan de kaak.
Maar je kan je afvragen of Personal Jesus niet de rol van de popster zelf tot onderwerp heeft. De idolatie van een onbereikbare figuur, die zich alleen manifesteert op podia en in videoclips. En heeft John Lennon niet al eens de vergelijking gemaakt tussen de absurde populariteit van popsterren en de tanende interesse in religie?
Fletcher: “Volgens mij gaat het over de persoonlijke Jezus waar iedereen naar op zoek is. Iemand die er altijd voor je is. Meer kan ik er niet over zeggen, want het is Martins song.”
Juist. Het is weinig zinvol om met Fletcher verder te praten. Het relaas over zijn rol als zakelijk leider van de groep is niet relevant en aangezien Martin Gore aan de bar van de Countdown-studio een pizza zit te eten en toch verder niets omhanden heeft, besluit ik Fletcher te laten voor wat ‘ie is. De juf van de platenfirma merkt op dat het interview wel erg aan de korte kant was en als ik aanstalten maak te vertrekken vraagt ze of ik misschien nog een ander bandlid wil spreken. Martin Gore dus. Na enig aandringen maakt Gore zich los van zijn pizza en mompelt wel vijf minuten over te hebben.

Teksten, Martin, je teksten. Songs als Enjoy The Silence en World In My Eyes, klinken voor jouw doen iets optimistischer of is dat schijn? “Ja, World In My Eyes misschien wel, maar echt optimisme? Er is een zekere hoeveelheid pessimisme in mijn teksten en een sfeer die men depressief zou kunnen noemen. In World In My Eyes zeg ik niets meer dan dat we alleen het hier en nu hebben; de wereld is als ‘ie is. Het gaat over seks. Seks als troost. Daar gaan veel van mijn songs over. Een aantal songs op Violator hebben misschien een positieve klank omdat er een dansbeat in zit.” Over zijn obsessie voor religie, maakt Gore duidelijk dat hij geen christen is of een bepaald geloof aanhangt. “Het interesseert me dat mensen altijd op zoek zijn naar iets dat de emotionele en spirituele gaten in hun leven moet vullen. Maar religie kan verschillende betekenissen hebben. Het is voor mij niet per definitie het geloof in God. Ook ik ben op zoek naar iets en ik heb het nog niet gevonden. Veel mensen dachten dat Personal Jesus een christelijke lofzang was, dat heb ik nooit begrepen.” De popster als persoonlijke verlosser? “Je mag het uitleggen hoe je wilt. Ik had er nog niet zo over gedacht, maar ik vind het wel een goede interpretatie. Dat is wat me aantrekt in het schrijven van songs, de dubbelzinnigheid. Van mijn favoriete artiesten wil ik niet horen waar hun songs eigenlijk over gaan. Ik was teleurgesteld om in Chuck Berry’s biografie te lezen dat hij Sweet Little Sixteen schreef op aanraden van zijn muziekuitgever, omdat die man dacht dat een song met die titel wel zou aanslaan op de tienermarkt.”
Gore meent dat Depeche Mode een mysterieuze band moet blijven. De interpretatie van zijn songs laat hij over aan de luisteraar. Geen tekst en uitleg, geen houvast voor de luisteraar. Zal Depeche Mode dan altijd onbegrepen blijven? “Het is heel goed dat men zo verschillend over ons denkt. Onze muziek spreekt de fantasie van mensen aan en fantasie is veel sterker dan realiteit. Misschien zijn er wel mensen die van onze muziek houden om de verkeerde redenen. Maar zolang wij de fantasie van de luisteraar stimuleren is het goed.”

De Gelderlander, 1990.